Waar ik het vandaag over wil hebben, is in essentie identiteit. Een woord dat vaker valt in de klas en binnen de opleiding. Iets waar de meeste van ons al een langere tijd mee bezig zijn. Ik wil het hierover hebben omdat ik, na gesprekken met klasgenoten, de behoefte heb om een bewustzijn te creëren binnen de klas. Sommigen zullen er al veel van weten, anderen misschien minder. Ik wil, vooral in het kader van studio 3, een bewustzijn creëren van hoe spelers, en hun identiteit, zich verhouden tot de stukken en de verhalen die wij als makers willen vertellen en ten tonele willen brengen. Ik heb deze studio namelijk geworsteld met de identiteit van mijn spelers, ten opzichte van de verhalen en narratives waarin ik geïnteresseerd ben. De narratives die ik in het theater wil laten zien.
Ik wil dit verhaal beginnen met een anekdote op mijn vorige werk in Groningen. Hier werkte ik mee aan een educatieve voorstelling over cyberpesten en seksuele intimidatie. Mijn goeie vriendin en collega Debbie werd gevraagd om in deze voorstelling te spelen. Zij zou Laila spelen, een Arabische moslima met strenge ouders. Ze zou de voorstelling lang een hoofddoek dragen. Haar werd verteld dat ze, en ik quote, ‘Marokkaanse straattaal’ moest spreken, waarna de maker in een pijnlijke poging tot het uitspreken van een Arabisch accent, de woorden ‘Insjallah‘, ‘rwina‘ en ‘wahed’ uitsprak. Wat goed is om te vertellen is dat Debbie wit is. Ze heeft geen druppel Arabisch bloed. Toch werd haar, vanwege haar donkere haar, gevraagd of zij Laila wilde spelen. Haar donkere haar zou de hele voorstelling lang onder een licht paarse hoofddoek verborgen blijven. Nu huiver ik bij de gedachte wat haar nog meer gevraagd had kunnen worden, als speler, om het publiek duidelijk te maken dat Laila moslima was. Niet alle theatermakers staan boven een offensief dik accent of neerbuigende grapjes.
Nu was mijn vorige werkplek geen racistische werkplek waar bewust maatschappelijke ongevoelige keuzes werden gemaakt. De makers waren zich alleen nog niet bewust van de politieke, maatschappelijke en culturele bijsmaak van het casten van een wit persoon als Arabisch. Zoals een wijze vrouw mij vertelde: ‘Als het publiek Romeo en Julia bezoekt en het Romeo gespeeld ziet worden door een zwarte acteur en Julia door een witte actrice, of Romeo en Julia beiden door mannen, een soort Romeo en Julius, of dat de rollen worden gespeeld door mensen waarvan de gender niet vaststaat, of door iemand met een hoofddoek of een keppel, heeft dat in eerste instantie politieke, maatschappelijke, culturele of religieuze connotaties. Dat betekent niet perse dat het voor de makers om die politieke/maatschappelijke of religieuze/culturele narratives gaat, maar het publiek zal dat als eerste identificeren, en er pas in een later stadium aan voorbij gaan, als de makers daarin slagen.’
Het probleem van witte spelers zwarte rollen laten spelen, het probleem van hetero spelers, homoseksuele rollen laten spelen, het probleem van cis-spelers, transgenderrollen laten spelen, is dat het een notie vergroot dat deze zogenoemde ‘minorities’ niet in staat zijn om hun eigen verhalen te vertellen of bestaansrecht hebben als acteurs. We zien het zo vaak dat er zelfs termen voor zijn, zoals ‘whitewashing’. In films als Aloha en Ghost in A Shell, zien we hoe Aziatische personages gespeeld worden door witte actrices. Nu is het een stuk problematischer in Hollywood omdat deze Aziatische rollen compleet worden verwijderd, zonder dat er gebrek is aan Aziatische spelers.
Een tegenargument dat we vaak naar voren horen komen is dat er ook veel aan racebending gedaan wordt. Dit betekent dat origineel witte rollen gespeeld worden door spelers met een niet-witte afkomst. Waarom is het geen probleem om een wit personage te laten spelen door een zwarte speler? Omdat er geen gebrek is aan witte personages in de film, televisie en toneelwereld. Er is geen gebrek aan verhalen over witte succesvolle zakenmannen of onconventionele witte hetero liefdesverhalen. Wat er gebeurt als non-hetero, non-witte, non-cisgender spelers gecast worden in deze rollen, is dat eenvoudig denkende kijkers gewend raken aan de complexiteit van mensen die anders zijn dan zij. Als we namelijk alleen maar Afrikanen in armoede zien, die worstelen met honger en aids, is dat uiteindelijk wat zij worden. Als we alleen maar verhalen zien over flamboyante homo’s die een accessoire zijn voor de hetero protagonist, die van shoppen houden, uitgedost in glitter en roze, is dat wat zij worden. Als je niet in het echt in aanraking komt met mensen die anders zijn dan jij, en die mensen alleen op tv of op toneel ziet, dan is dat jouw enige referentiekader voor het echte leven. Vertel een verhaal, alleen dat ene verhaal over een groep mensen, en dat is wat ze worden. Zoals de door mij vaak geciteerde Chimamanda Ngozi Adichie zegt, is het probleem van stereotypes niet dat ze onwaar zijn. Ze zijn onvolledig. Ze maken van een verhaal het enige verhaal. De consequentie daarvan is dat het mensen berooft van hun waardigheid, het maakt de erkenning van gelijkheid lastiger omdat het benadrukt hoe verschillend we zijn, in plaats van dat het onze overeenkomsten benadrukt.
Daarom vind ik het belangrijk om het verhaal van de Stonewall-rellen te vertellen. Een essentieel onderdeel van queer culture, waar te weinig over gesproken wordt. Zoals ik al eerder noemde, worstelde ik met de identiteit van mijn spelers ten opzichte van de narratives waarin ik geïnteresseerd ben. Dit is geen sneer naar de vaardigheid of complexiteit van mijn lieve spelers, maar laat zien dat, als ik het verhaal vertel van Marsha P. Johnson, een zwarte dragqueen, ik al geen gebruik kan maken van ingeleefd spel. In zekere zin legt mijn keuze mij beperkingen op. Daarin treft niemand blaam, maar het blijft een feit. In mijn proces heb ik moeten kiezen tussen de identiteit van mijn spelers en het verhaal dat ik wilde vertellen. Moest ik de, voor mij, brandende noodzaak om dit verhaal te vertellen aan de kant schuiven, vanwege de identiteit van mijn spelers? En vat dit niet te licht op, hier heb ik wakker van gelegen. Toch kon ik die brandende noodzaak, dat vuurtje, niet doven in deze studio. Ik verlang ernaar verhalen als dit te zien op toneel, en moet daar onderdeel van zijn. Ik verlang ernaar verhalen als dit te zien in deze studio, en zou daar onderdeel van zijn. Het verhaal raakt me op vele manieren. Ik hecht waarde aan dit verhaal omdat ik eindelijk een ‘geschiedenisverhaal’ hoor dat mensen van de queer community bevat. Dat mij bevat. Want ik voel een halve eeuw na 1969, na die rellen, hoe die historische gebeurtenis nog resoneert. Een uitspraak die ik deed toen ik aan een klasgenoot uitlegde waarom ik dit verhaal koos, en die terugkomt in de voorstelling, is dat als ik in de club vrijuit dans hoe ik dat wil, en met die ene onbekende jongen met zijn zwoele knipoog zoen, ik voel dat ik op de scherven van Stonewall sta. Ik haal nog net niet mijn voeten eraan open. Omdat zij, die toen voor hun identiteit vochten, ook voor mijn identiteit vochten, 31 jaar voor mijn geboorte.
Nu heb ik gelukkig een vorm gevonden waarin ik, met mijn lieve spelers, dit verhaal kon vertellen. Ik wilde er vooral voor zorgen dat zij niet in een keurslijf werden gestopt, waarin zij alleen mijn meningen en overtuigingen zouden opdreunen. Als ik bezig zou zijn met zo’n gevoelig onderwerp, had ik ook de kwetsbaarheid van mijn spelers nodig. Moest ik ook weten hoe zij zich verhouden tot deze gebeurtenissen. Dat gesprek moest ik aangaan. Als maker realiseerde ik me namelijk dat ik ook met vooroordelen en aannames en identiteitbevestigend heb gewerkt. Mijn spelers verrasten mij, met de complexiteit en kwetsbaarheid waarmee zij zich verbonden aan de gebeurtenissen in 1969. Dat bedoel ik niet betuttelend, al kan dat zo klinken. De een met meer afstand dan de ander, maar allen betrokken.
Om nu terug te komen op het verhaal van Debbie in Groningen, die ik per ongeluk als een cliffhanger heb achtergelaten: Debbie heeft geweigerd de rol van Laila als moslima te spelen. Terwijl ik deze tekst aan het schrijven was, belde ik haar op en vroeg waarom. Ze zei: ‘Het is niet mijn plaats om als witte meid met veel privileges een meisje uit het Midden-Oosten te spelen. Een meisje dat veel gedoe en racisme ondergaat in Nederland. Puur en alleen voor een bepaalde esthetiek van de Islamitische BFF, het gaat tegen al mijn principes in en ik voel me er ongemakkelijk bij.’ De makers luisterden, en Laila werd Lisa. Maak hieruit niet op dat je de diverse culturele/etnische rollen moet whitewashen, maar dat, als je gebonden bent aan een speler, waarde hecht aan haar identiteit. Debbie is niet Marokkaans, maar Nederlands.
Tenslotte wil ik benadrukken dat je je spelers niet alleen iets hoeft te laten spelen wat ze zelf zijn of hebben meegemaakt. Dat verdrijft de magie van acteren. Blijf complexe verhalen vertellen binnen de identiteit van je spelers. Ook zeg ik niet dat hetero spelers uitsluitend hetero’s moeten spelen en homo spelers uitsluitend homo’s of dat je als witte maker niet geïnteresseerd mag zijn in etnische narratives. Maar wees voorzichtig met de identiteit van een ander, zowel die van je personage als die van je speler.