Ik mocht zo af en toe graag met een wandelstok rondlopen.
Op school dan, of zeggen we liever: op de academie?
In de gangen liep ik gebogen en tijdens de les kon ik er fijn mee zwaaien. Het stond mij wel, zei collega M.
Ik kon er gemakkelijk naar lopen en in mijn overmoed dacht ik zelfs dat er een acteur aan mij verloren was gegaan.
Wat kon ik toch goed een oude man spelen. Een wandelstok was genoeg.
Studenten vroegen mij bezorgd of er iets met mijn rug was, met mijn benen of dat ik ander leed had.
Kun je nagaan, wat een overtuigingskracht.
Ik mompelde dan dat ik aan de ouderdom leed maar ach riepen de studenten toen nog in koor: je ziet er zoveel jonger uit dan je bent.
Doceren was toen spelen.
De wandelstok hangt nu thuis bij mij op het platteland, in een hoekje aan de verwarming.
Ik kwam hem vorige week tegen. Even twijfelde ik.
Maar als ik nu roep: o wat ben ik toch oud, terwijl ik bijvoorbeeld krampachtig opsta na een lange feedback-sessie waarbij iedereen zo soepel op de vloer heeft gezeten, zwijgen de studenten beleefd.
En om de stilte te doorbreken mompel ik er zelf achteraan:
ik oefen alleen maar, alles in het leven is voorbereiding tot.
Mr. Fringe