Ik ga nu een stuk tekst schrijven waarin ik niet ga proberen de voorstelling BAM – Kunst is geen kast van De Warme Winkel te duiden.
‘Blijf maar hier, blijf maar nu.’ Dat is wat ik tegen mezelf zeg tijdens het kijken naar de registratie van de voorstelling BAM – Kunst is geen kast van De Warme Winkel. Waar probeert de maker me naar toe te brengen? Waar eindig ik vervolgens? In wat voor wereld leeft de voorstelling BAM – Kunst is geen kast van De Warme Winkel? Leeft de voorstelling BAM – Kunst is geen kast van De Warme Winkel in dezelfde wereld als ik?
De voorstelling opent met een scène die totaal niet blijkt te passen bij alles wat we verder te zien krijgen. We zien twee jonge mensen zichzelf langzaam uitkleden, terwijl ze alles benoemen. Doordat alles constant benoemd wordt, raakt het publiek gewend aan een vorm die later opnieuw ingezet wordt. Een vorm die vervreemdend werkt, een vorm waardoor ik me er als toeschouwer constant bewust van blijf dat ik ergens naar aan het kijken ben, en dat er van waar ik naar aan het kijken ben, geen chocola te maken valt. Maar is dat erg? Maar, is dat erg? Maar is dat, erg?
Ik zie een LSD-trip op het toneel. Een toneel dat gevuld wordt met dingen waar een toneel mee gevuld wordt – denk je, maar juist door deze vormgeving valt eigenlijk pas op dat wat ik nu bewust zie, eigenlijk altijd aanwezig is. Alles wat zichtbaar is, is waarschijnlijk zichtbaar met een reden. De magie van theater wordt eigenlijk ontmanteld doordat bijvoorbeeld de kratten waar de LED-lampen inzitten onder de lampen zelf gezet worden. Klaar om ingepakt te worden en door te reizen naar het volgende theater. Het doet denken aan de vergankelijkheid die theater eigen is en hopelijk ook blijft.
Ik ga nu iets schrijven over hoe er in de voorstelling BAM – Kunst is geen kast van De Warme Winkel gebruik gemaakt wordt van het hier en het nu. Ik heb gezien dat de voorstelling heel bewust omgaat met het aanwezige publiek. En in die bewuste omgang zit een bepaalde speelsheid. Sommige momenten van de voorstelling zijn heel direct tot de toeschouwers gericht, zoals het interview dat afgenomen wordt met een toeschouwer. Maar in dat interview is te horen dat de intentie van het interview niet is geweest om die bewuste persoon een vraag te stellen, maar om een vraag -via die persoon- te stellen aan alle aanwezigen in de zaal. Namelijk: wat is jouw toegevoegde waarde in de wereld? Had die vraag ook in het luchtledige gesteld kunnen worden? Ja, maar dan had hij minder effect gehad. Juist doordat de vraag aan één toeschouwer gesteld wordt, ga je als toeschouwers nadenken over wat jij waarschijnlijk had geantwoord op die vraag als jij ‘m had gekregen.
Ander voorbeeld: meerdere keren wordt een volgend moment heel duidelijk aangekondigd. Het publiek heeft nog net geen script met een rode draad erin gekregen, om mee te lezen. Door die aankondiging, krijgt het volledige moment daarna een soort ‘haha-gevoel’. Ik wéét dat iets gaat gebeuren, maar het is niet per se wat ik ervan verwachtte.
De gesprekken tussen twee vrouwen spelen met wat tijdsaantasting genoemd kan worden. Die gesprekken, over de tuin, festivals, een mode-blogger en dat iemand gezien wil worden, hebben herhaling en vertraging in zich. De gesprekken zouden allemaal een stuk sneller gevoerd kunnen worden, maar dat gebeurt niet. Moet de inhoud van de teksten dan goed landen bij de toeschouwers? Nee, ik denk dat er bewust gebruik wordt gemaakt van miscommunicatie, veel aanwezig bij absurdistische voorstellingen. Er is niet per se sprake van miscommunicatie, maar de vrouwen zitten niet op dezelfde golflengte qua tempo, intentie en incassering, en voeren tóch hetzelfde gesprek.
Ik zou niet in de voorstelling BAM – Kunst is geen kast van De Warme Winkel willen leven. Ik zou er ook niet in willen sterven. Alles wat gedaan wordt, voelt als verboden, voelt alsof het niet mag bestaan. De openingsscène voelt als een illegale samenkomst tussen twee mensen die elkaar eigenlijk niet mogen zien. En als puntje bij paaltje komt, blijkt dat deze samenkomst inderdaad niet de beste optie is. Waarom niet? Wat maakt vervolgens dat het decortje van de openingsscène tegen het einde van de voorstelling terugkomt? De acteurs kijken met weemoed naar het beeld van de openingsscène. Is dat omdat ze de opening zien als een mogelijkheid van hoe de voorstelling BAM – Kunst is geen kast van De Warme Winkel had kúnnen lopen, maar hoe het wéér niet is gelukt?