‘Ik zou in een vliegtuig kunnen stappen en naar Sjanghai vliegen, ik zou scheep kunnen gaan en naar Port Churchill in de Hudsonbaai varen, ik zou in een auto kunnen stappen en naar Parijs rijden. Geld heb ik immers genoeg? Ik zou mijn hele leven kunnen reizen en altijd in hotels slapen en in restaurants eten. Ik zou duizenden mij nu nog onbekende mensen de hand kunnen schudden en zeggen: ‘Goedemiddag, hier ben ik, Maarten Biesheuvel’, of: ‘Bonjour, me voilà, Maarten Biesheuvel.’ Ja, ik zou het allemaal makkelijk kunnen doen en ik vraag me af waarom ik er niet toe overga. Hier op mijn kamer zijn ladenkasten vol hangmappen, ja ik weet precies hoeveel hangmappen ik heb: twaalfhonderd! In iedere hangmap hangt een verhaal, soms is het verhaal vier, soms zeventig bladzijden lang (mijn uitgever heeft me aangeraden om de markt niet te overvoeren). Ik verdien veel geld, genoeg om ervan te reizen. Vanuit Sevilla zal ik mijn vrouw de opdracht geven om een aardig boek samen te stellen van ongeveer tweehonderd pagina’s, een jaar later zal ik haar vanaf een der Falkland Eilanden dezelfde vraag stellen en ga zo maar door. Eva immers zal niet met me mee kunnen reizen omdat ze de geit heeft, de hond, de katten, de konijnen en de egels om voor te zorgen. Ik zou aprepee zeggen: ‘Moesten er geen dieren zijn, mijn vrouw zou met me mee voyageren!’ Ik ga niet reizen. Ik blijf rustig thuis op mijn studeerkamer. Voor de grap schrijf ik dit verhaal er nog bij, omdat ik niet weet wat ik anders zou moeten doen. Ik zal u door mijn kamer laten reizen tot het u duizelt! Ik zal u mijn kamer beschrijven precies zoals hij is, opdat mensen over duizend jaar weten hoe een kamer anno 1983 in Leiden, Nederland eruitzag.’ 

Maarten Biesheuvel begint zijn verhaal ‘Reis door mijn kamer’ met een opsomming van reizen die hij niet zou maken. Hij schreef zijn verhaal in 1983. Ook toen al was er om de schrijver heen een grote reislust ontstaan, die hem verontrustte. Biesheuvel (die voor de behandeling van zijn angsten regelmatig in psychiatrisch ziekenhuis Endegeest verbleef) kon zich niet voorstellen dat mensen vrijwillig op reis gingen, en schreef al zijn verhalen dan ook rechtstreeks vanuit zijn verbeelding. In zijn studeerkamer in huize Sunny home, omringd door hond, poezen, de geit en Eva. 

Of wat te denken van de uitspraak van Blaise Pascal(1623-1662), de Franse filosoof die nadacht over verveling en amusement: ‘Al het ongeluk van mensen komt voort uit één ding: ze kunnen niet rustig stil blijven zitten in een kamer.’

Nu we wel rustig stil moeten zitten in onze kamer, is het misschien interessant om elkaar onze kamers te laten zien. Op welke plek werken we, als we onze lessen voorbereiden? Worden we afgeleid door stapels wasgoed, jengelende kinderen, klussende buren, of kunnen we ons in serene rust wijden aan het werk achter onze laptop? Deel 6 van een serie: Marieke van Schaik.

Een paar weken geleden stapte ik, met volgepropte tassen uit mijn halflege kamer in Zwolle, in de auto naar mijn ouderlijk huis in Nederhorst den Berg. Een uur rijden van Oost naar midden over snel-, provinciale- en dorpse straatwegen maar met een weinig veranderend, niet veel groener wordend uitzicht van grassige weilanden. Ik sleepte mijn inboedel twee trappen naar boven, dumpte alles op de vloer van mijn paars geverfde zolderkamer en stortte op het bed: ik had geen zin om de tassen uit- of mijn koffer in te pakken. Ik trok ze enkel overhoop, opzoek naar de kleren die ik aan wilde op mijn verjaardagsfeest. Het is een vreemd idee dat dat binnen 48 uur tijd een ‘illegale samenkomst’ te noemen was.

Met een verjaardagskater gooide ik de inhoud van een tas in de wasmachine. Voor de agenda die ik tussen de letterlijke klerenzooi uitviste had ik niet zo snel een doel: evenmin voor de plannen die erin stonden. Vliegtickets werden vouchers, die koffer werd mijn kledingkast, mijn stageplek de werkkamer van mijn ouders en de zolderkamer weer écht mijn kamer. Het opruimen stelde ik, zoals velen met mij in deze tijden, wat minder lang uit dan ik normaal gesproken had gedaan. Als je veel binnen zit is er toch behoefte aan een zekere mate van leefbaarheid.

Verder reizen dan Groningen, om mijn ratjes van hun oppasadres op te halen, ging het niet worden. Het lege minizoldertje (een plank van ongeveer 2 bij 0.5m, te bereiken met een ladder) werd hun nieuwe plek. Er werd zelfs geverfd om het klaar te maken – het scheelde een vrachtwagen of het was een volwaardige verhuizing te noemen. Om ruimte te maken verplaatste ik wat van hun spulletjes naar de boekenplank er tegenover.

Niet veel later rennen mijn ratjes vrolijk heen en weer in hun nieuwe speeltuin. Uit hun kooi, langs de tralies naar beneden. De zitkussens worden grondig geïnspecteerd, voor ze besluiten via de steunbalken en het opgehangen valnetdoek, over het oude zadel van mijn vorige pony dat onder het doek verborgen ligt, de oversteek te maken naar de boekenplank. Daar begint de echte pret. Een tweede kooi, een renrad, een inloopbadje – of een lakverfbakje gevuld met water, hoe je het noemt – en overal verstopplekjes op rattenformaat. Knuffels om tegenaan te kruipen voor Ravioli, boeken om aan te knagen voor haar zusje Ricotta (foei) en mijn geurkaarsen en ooit gewonnen bekers om samen in te kruipen, stukje voor stukje dichter naar de rand te schuiven tot ze kantelen en in stukken vallen op de grond.

Ik stel me voor dat dit een soort Walibi voor ze is. Nee, eerder de Efteling. Dat ze dan een huisje hebben gehuurd op het vakantiepark en speciale dagkaarten die ze toegang geven tot het verder uitgestorven pretpark. Achter elkaar hetzelfde rondje in de Python gaat blijkbaar niet vervelen, maar ik kan me in hun perspectief verplaatsen. Normaal gesproken komen ze, in mijn kamer in Zwolle, niet veel verder dan even rennen op de bank en als ze geluk hebben een uitje naar mijn bed. Dat heeft deels te maken met de aanwezige muizenvallen, deels met de rotzooi op de grond en de angst dat ik ze dan kwijtraak onder mijn niet verplaatsbare bed. Maar hier bij mijn ouders, hoef ik alleen hun kooi open te zetten en ze kunnen alle kanten op, behalve bij me weg. En zij zijn er blij mee. Want ratjes zijn blij als ze kunnen rennen.

De rietkraag buigt mee met de wind. Aan alle gevallen gruis van de bomen en ongebroken takjes op het beton is te zien dat het pad, sinds het paasweekend, is afgesloten voor fietsers.

Het wieltje van mijn longboard blijft er af en toe in haken, maar ik herstel. Na de valpartij van een week geleden ben ik slim genoeg hem op te pakken en toch maar lopend het grindpad links van me in te slaan, richting de plas. Het water ligt stil. Er is al even geen boot meer langsgekomen, het weer is er ook niet naar. Eerder om tassen, zoldertjes en kamers op te ruimen. Ik ben blij dat ik de deur open heb gezet en naar buiten ben gegaan. Mijn zolderkamer blijkt toch groter dan ik dacht: dit een flinke boekenplank.

Of het gewenning is of stille hoop op een nabije einddatum van deze situatie kan ik niet plaatsen, maar ik voel geen enorme rouw om wat ik nu zou moeten missen. Als er iets is dat deze tijd ons zou moeten bewijzen, is het dat stilstand geen achteruitgang hoeft te betekenen. Het brengt wat om ons heen was vastgeroest met een ruk van zijn plek.

Alles kan op dit moment alle kanten op, maar er kan maar weinig bij ons weg. En ik ben er blij mee.

Er is in ieder geval genoeg ruimte om te kunnen rennen.

Dit artikel werd geschreven door Marieke van Schaik, derdejaars student

One thought on “Reis door mijn kamer 6”

  1. Jouw ratjes hopen vast op een heel lánge Coronaperiode: veel fijner in Nederhorst den Berg, dan in Zwolle, toch?

Leave a Reply

Your email address will not be published.