“Mag ik u iets vragen?”. Ik voel me de zes jaar oude Iris die zelfgebakken koekjes uitdeelt aan mensen op straat. “Anders of opnieuw?”, vraag ik aan de vreemdeling. Van tevoren heb ik mij afgevraagd wat voor een mens voor ‘opnieuw’ zou gaan. In ‘anders’ ligt mysterie, in ‘opnieuw’ ligt herhaling, comfort, misschien verdieping, maar mysterie slokt mijn aandacht op. Zo ook de vreemdeling, de mens wiens woorden ik niet ken. Toevallig of niet-, toevallig kiezen ze allen voor anders. “Er hoort een vraag bij dit woord, mag ik u die stellen?”. Gegrinnik, angst, twinkelogen en een “ja hoor”. “Als u een dag uit uw leven opnieuw zou mogen doen, om het anders te doen, welke dag zou dit dan zijn?”
Ze heeft hetzelfde kapsel als ik, een bril die haar pony iets omhoogduwt en ze zit krom. Toen ik haar op een bankje zag zitten, terwijl ze een foto maakte van een duif, dacht ik dat ze eenzaam was, maar ze bleek een bron van waardering en geluk. De stilte wordt doorbroken door: “Niks”. “Niks?”, herhaal ik met een glimlach. “Nee, ik zou niks willen veranderen”. Ze spreekt met haar tanden op elkaar. Ze vertelt me over haar scheiding, over dat ze haar ex-man meer aandacht had mogen geven. Het heeft haar beter leren praten met mensen en beter leren luisteren. Ze vertelt me over haar zus die is gestorven aan kanker. Het heeft haar laten kennismaken met daadkracht. Ze vertelt me over haar zoon die verdwijnt in zijn telefoon. Het heeft haar geleerd hoe belangrijk ze mens-tot-mens contact vindt. Al sinds haar achtste wilde ze in het ziekenhuis werken. Bij de sportclub of muziekles genoot ze al van het sociale contact en de verbinding. In een tijd van nu zouden we daar meer op moeten inzetten. Als het leven dan al uit pieken en dalen bestaat, dan liever samen.
De man met de verkreukte mond, zijn lieve zwaaien en zijn scootmobiel die zijn hangende lijf weet te dragen. Het maakt me verdrietig, zijn enthousiasme mij te spreken. Het samen zijn zal hem niet makkelijk afgaan en ik begrijp waarom. Ik versta hem niet. Zijn naam ontglipt mij. Zijn achternaam is Stuiver. Hij lijkt een zeef. Zijn woorden glippen door mijn handen en als hij een zin begint, dan is hij al zoekende naar een nieuw verhaal. Ik wil het gesprek afsluiten. Na drie keer vragen: “Kunt u dat herhalen?”, heb ik de moed niet meer te luisteren. “Mijn vrouw overleed. Veel te jong overleed mijn vrouw. Ik had gewild dat dat anders was gegaan.” Tot mijn verbazing versta ik hem volledig. Hij vertelt mij over zijn dochter. Hij vindt het moeilijk dat ze haar moeder als kind heeft moeten verliezen. Ze heeft geen kinderen. Misschien omdat moederschap haar angst aanjaagt, maar hij stelt daar geen vragen bij. “Ik ben ook niet meer waard dan een stuiver” zegt hij grinnikend. Hij heeft één liefde gekend. In de dertig jaar na het overlijden is er niemand anders op zijn pad gekomen. Wanneer hij vertelt dat hij gelooft in de hemel, vraag ik vol hoop: “Gaat u haar daar weer zien?”. “Nee”, zegt hij lachend. “Je ziel gaat naar de hemel, je lichaam niet.” Als ik wegloop nadat ik heb geroepen: “en vergeet niet, u bent echt meer waard dan een stuiver”, krabbel ik in mijn schrift: Als niemand mij meer kan verstaan, maar ik spreek over mijn liefdes, hoop ik dat ze het wel horen.
Hij hoort me niet. Ik vraag nogmaals: “Hoi mag ik iets vragen? Anders of opnieuw?”. Hij met het roze petje, hij die z’n best moet doen in mijn richting te kijken, vertelt mij over zijn belasting brieven. Hij had ze eerder moeten openen. Het had hem geld gescheeld. “Als je iets niet ziet, dan hoef je het niet te weten.” Als je vrienden drugs voor je verbergen dan weet je het niet, dan weet je niet wat zich buiten afspeelt, dan weet je niet of het uit de hand loopt. Hij wist niet of zijn vriend nog wakker werd. “Slechte omstandigheden zijn geen vrijbrief zo met mij om te gaan, maar ik voelde mij verantwoordelijk.” Hij vertelt mij over een vriend van hem met borderline persoonlijkheidsstoornis die voor jarenlang verslaafd was. “Ik twijfel altijd eerst aan mezelf voordat ik naar een ander kijk”. Het vertwijfelde valt mij ook op. Hij spreekt met veel ‘uh’s’ en weerlegt zijn zinnen op het moment dat ik een stilte laat vallen. Maar ik zie ook dat het goed gaat met hem. Hij is trots op zijn afscheid van deze vriend en leert nu om zijn grenzen aan te geven.
Het lijkt simpel. Er zijn slechte tijden en er zijn goede tijden. Tijd vertelt je iets. Het geeft je iets cadeau. Grenzen, daadkracht of een verstaanbaar woord. Zo zijn we toch allemaal weer mens.
Opnieuw word ik eraan herinnerd dat de vreemdeling niet zo anders is dan ik. Opnieuw word ik eraan herinnerd dat ik dit al wist toen ik zes jaar oud was en koekjes uitdeelde aan mensen op straat.