Ik mag graag autorijden. Zeker in mijn oude Saab. Daarmee zoef ik heerlijk over de weg, naar Zwolle bijvoorbeeld.
En wat ik ook graag doe, is bij een benzinestation stoppen. Ik ben pas 10 km onderweg, om daar al een cappuccino met een croissantje ei te bestellen. In de ochtend sta ik dan in de rij met (vooral) monteurs die op weg zijn naar hun klus. Dat geeft mij een gevoel van saamhorigheid. In de rij staan is voldoende en ik ben immers ook op weg naar mijn werk. Forens zijn wij, ben ik.
Wat kunnen wij toch veel zijn.
Het begon met squashen. Dat deden we elke zaterdagochtend. Hij was altijd eerder in de sporthal. Met een glimlach ontving hij mij. Sportmannen waren wij. Werkelijk. Laatst, bij zijn afscheid voor altijd, benoemde een spreker de hoedanigheden van onze dierbare: geliefde, vader, zoon, opa, broer, neef, oom, zwager, vriend, kennis, collega, en ja: buur. In dit soort opsommingen komen de buren vaak als laatste aan bod maar met een beetje geluk zijn zij degene die altijd, ja altijd klaar staan.
Wat kunnen wij toch veel zijn.
Iemand heeft een masker van papier op. Met een zwarte stift is een boogje op het witte vel getekend, een glimlach. Twee puntjes en er zijn ogen die de wereld inkijken. Eenvoudig kan het zijn, vervreemdend kan het zijn, dichtbij kan het zijn. Iemand speelt met een pop, met een stoel, met panty’s; met elkaar, alleen, met muziek, in een container, in de spotlights, met muziek, vol overgave als in het water; een dartelend kind op een video, liggend op de grond, het zwaard geheven, een roep tot verandering, een schreeuw, liggend ver van iedereen; een dans, een tunnel, een hoed, een boksbal, een blok aan een been, voor en achter, een verhaal, een schets, een mislukt huwelijk, een plotselinge val, een felle lichtflits en wat een geluk, wat een geluk.
Wat kunnen wij toch veel zijn.
En daar is de mist, zo dicht, zo vol dat we er met plezier in verdwijnen om elkaar weer te ontmoeten. Wij lachen naar elkaar, omhelzen elkaar. Wat een opluchting na die harde zomer, zo vol licht en amper schaduw. Waarin niets meer te raden viel, niets verkeerd verstaan kon worden. Aan duidelijkheid was geen gebrek, alles openbaar, alles gedeeld, alles bekend. En tegelijkertijd leek alles flets te zijn geworden, schraal. Ja, schraal.
Maar nu is er de mist, waarin niets meer is wat het lijkt. Wat kunnen wij toch veel zijn.