De assessments zijn in volle gang, sommige van ons zijn net klaar, anderen zijn gehaast bezig om hun factsheet compleet te maken. In deze turbulente tijd verschijnen veel statements online, helaas mis je tijdens het scrollen op leerpodium veel van deze creatieve creaties. Daarom heb ik een kleine selectie gemaakt van een aantal statements.
Bart Scholten
‘Ik doe nu bouwsteen Onderwijs en tijdens mijn stage kan ik mijn artisticiteit niet kwijt. Hier liep ik een hele periode tegen aan, omdat esthetiek juist het onderzoek was van mijn A.I.R en Position Paper. Het ‘artsy fartsy’ lukte me niet meer omdat ik heel druk was met onderwijs. Mijn statement is een soort verbeelding van hoe ik vastliep in mijn eigen artisticiteit,’ aldus Bart Scholten.
Tristan Stäbler
Tristan Stäbler heeft net zoals de andere eerstejaarsstudenten het allereerste assessment erop zitten. Daarom kijken we middels zijn statement terug op de afgelopen periode, en vooruit naar de rest van de studie. Gelukkig hebben alle eerstejaars het eerste assessment met vlag en wimpel gehaald.
Floris Siks
We sluiten af met een statement van Floris Siks, die nu druk bezig is met de bouwsteen Exil. ‘Ik was tijdens Exil eerst bezig met de kerk, maar heb die inmiddels losgelaten; al zitten er nog wel invloeden daarvan in de tekst. Ik ben nu meer bezig met ‘alles’ en ‘niets’, zegt Floris.
‘Een min een is niet nul
Scène 1
Hij zit op het toneel. Ik komt op.
Ik: Wat doet u hier?
Hij: Niets bijzonders.
Wat vind je van het leven?
Ik: Verwarrend, vooral verwarrend. Soms geniet ik van een zonsondergang, maar op een ander moment twijfel ik of het wel nodig is om te bestaan. Soms weet ik niet helemaal zeker of ik wel besta. Ik heb ooit een theorie gelezen dat je, wanneer je doodgaat, nog 7 minuten brein-activiteit hebt. Wat nou, zei de theorie, als je nú in deze 7 minuten activiteit zit. Dus dat je je hele leven opnieuw aan het meemaken bent, als een droom. Want in een droom lijkt de tijd veel langer. Dat zou verklaren waarom ik soms het gevoel heb dat ik dit gesprek al eens eerder heb gevoerd.
Hij: Déjà vu?
Ik: Al gezien, reeds waargenomen, eerder meegemaakt. Maar, de theorie gaat verder. Misschien zitten we allemaal wel in onze laatste 7 minuten. En, misschien zitten sommigen wel voor de zoveelste keer in hun laatste zeven minuten. Want, als je doodgaat, heb je nog een klein aantal minuten brein-activiteit. Alle droomtijd wordt korter en korter en de herinneringen gaan sneller en sneller. Tot we opeens niet meer dromen. Tot we opeens allemaal verdwenen zijn, omdat we allemaal in onze 7 minuten zitten. Dat de aarde slechts een concept is dat alleen wij kunnen bedenken.
Hij: En geloof je daarin?
Ik: Waarom niet. Het is niet alsof er iets beters is om in te geloven.
Hij verschuift wat en schraapt zijn keel.
Hij: Weet je wat het is met het leven?
Ik: Nou?
Hij: Niemand weet het. Niemand zal je ooit vertellen waarom jij de mogelijkheid hebt gekregen om te zijn wie je bent, om te leven hoe je leeft. Wat als het inderdaad allemaal maar een absurde weergave is van een niet bestaande realiteit? Zouden wij dan dit gesprek voeren?
Ik: Als we dat al eens eerder hadden gedaan. Dan misschien.
Hij: Daar heb je gelijk in.
Denk je dat we dit gesprek al eens eerder hebben gevoerd?
Ik: Ik probeer me te herinneren of ik deze vraag al eens beantwoord heb.
Hij: Ik verklap je een geheim. We hebben dit gesprek nog niet eerder mogen voeren.
Ik: Mogen voeren?
Hij: We hadden er allebei de tijd nog niet voor. Dat geeft niet, we doen het nu.
Ik: Maar wát doen we nu. Wat is hét? Wat is nú?
Hij: Vind je het prettig om onwetend te zijn?
Ik: Geen idee.
Hij: Is het juist dat je nooit het gevoel hebt gehad onwetend te zijn? Nooit hebt gedacht aan hoe het is om alles te weten? Laten we dit gedachte-experiment eens samen uitvoeren. Hoe zou het zijn om alles te weten?
Ik: Dat lijkt me vermoeiend.
Hij: Te simpel.
Ik: Goed dan.
Als ik alles zou weten, dan…
Hij: Ik onderbreek je even. Dat vroeg ik niet. Ik vroeg hoe het zou zijn om alles te weten.
Ik: Oké, op uw manier. Als iemand alles zou weten, dan zou hij of zij antwoorden hebben op alle vragen. Hij of zij zou precies weten wat overal gebeurd is. Hij of zij kan geen mens zijn, daarvoor is de mensheid te nietig. Bovendien, als het een mens zou zijn, wie zou dan uitkiezen dat die persoon alles mag weten? Dat zou die persoon weer ondergeschikt maken aan de toekenner van alle kennis, toch? Maar, wie heeft de toekenner dan de mogelijkheid gegeven iemand alles toe te kennen? Iemand vertelde me ooit dat oneindigheid voor mensen niet te bevatten is. Hij legde het simpel uit. Wat als je het heelal doorreist en je een muur tegenkomt. Je eerste gedachte zou zijn dat je het einde van het heelal hebt bereikt. Maar, wat is er achter die muur? Wat gebeurt er als je de muur doorbreekt, kom je dan in een nieuw deel van het heelal? Hoogstwaarschijnlijk, omdat er niet zoiets is als de eindigheid van het heelal. Heb ik me laten vertellen.
Hij: Ben je blij met deze kennis?
Ik: Ik weet niet of ik het kennis zou noemen. De ongrijpbaarheid van deze gedachte, wat u bestempeld als kennis, is niet aan mensen besteed. Zoals ik al zei, de mensheid kan oneindigheid niet bevatten. Daar is ze te individualistisch voor. Pas als het een probleem wordt voor haarzelf, gaat ze nadenken over de kwesties die er écht toe doen. Dan pas wordt het tijd om na te denken over oneindigheid of over het einde van het bestaan.
Hij: Denk je dat er iemand is die alles weet?
Ik: Wat denkt u?
Hij: Nee, ik denk niet dat er iemand is die alles weet.
Hij neemt een lange pauze.
Ik weet het.
Ik: Hoe?
Hij: Eerder vroeg je me wat ik hier doe. Begint er al iets te dagen?
Ik: Niet bepaald.
Hij: Dat geeft niets. Dan praten we nog even door. Misschien dat je langzaamaan zal begrijpen waarom we hier zijn en, belangrijker nog, wat we hier doen.
Ik: Kunt u het me niet gewoon zeggen? Dat zou een hoop moeite besparen voor ons allebei.
Hij: Ik durf te stellen dat jij graag grip hebt op dingen. Klopt dat?
Ik: Wie niet. Het leven is al ongrijpbaar genoeg. Waarom moeten we de lijdensweg nog moeilijker maken door ook nog eens door het leven te gaan met een groot vraagteken boven je hoofd. Wat is daar leuk aan.
Hij: Ik denk dat het stellen van vragen nodig is om vat te krijgen op de omstandigheden. Als alles al voor ons uitgedacht zou zijn, ontneem je de spontaniteit van het bestaan. En zijn niet juist de spontane dingen de dingen die ons de meeste deugd brengen?
Ik: Ik denk dat we daarin van mening verschillen. Het lijkt me fijn om van tevoren ongeveer de rode draad van mijn bestaan te weten. Dan kan ik me daar op voorbereiden.
Hij: Vind je dat geen tegenstrijdige bewering?
Ik: Het is een bewering waar ik achter sta.
Hij: Net als andere beweringen, dat weet ik zeker. Maar juist deze bewering strookt niet met de eerdere bewering die je hebt gedaan. Ben je je daar bewust van?
Ik: Ik ben me bewust van het feit dat ik u niet begrijp. Dat ik dit gesprek langzaamaan steeds vervelender begin te vinden, dat ik hier weg wil.
Hij: Dat kan niet.
Ik: U houdt me gevangen?
Hij: Nee, verre van. Jij houdt jezelf gevangen.
Ik: Onmogelijk. Laat me gaan, onmiddellijk.
Hij: Dat zou ik best willen, maar jij moet het ook willen. Geloof me, als je het zelf wil, ben je zo weg hier. Maar dat wil je niet. Je wil hier zijn, want je voelt dat ik je nog niet alles heb verteld. En dat klopt. Maar om een teleurstelling te voorkomen, ik ga je ook niet alles vertellen. Sterker nog, je zal alles zelf moeten ontdekken. Ik kan af en toe een vraag stellen, je in de goede richting helpen, maar uiteindelijk ben jij het die de ontdekkingen doet. Elke ontdekking is een bevestiging voor je. Je wéét dat je hier wil zijn, je bent alleen bang dat je iets tegenkomt waar je niet omheen kan. Je bent bang iets te ontdekken waar je iets mee moet. En afgaande op je reactie, heb je die ontdekking al gedaan.
Ik: Ja.
Hij: Neem een kop thee.
Hij schenkt Ik een kop thee in. Hij schenkt ook voor zichzelf een kop thee in. Ik komt bij Hij zitten. In stilte drinken ze van hun thee.’