-De wereld als pannenkoek-
Georg Stahl heeft als lijfarts van koning Friedrich Wilhelm I van Pruisen een missie. Hij is door de vorst aangenomen om hem zo lang mogelijk in leven te houden. Waar zou Friedrich anders een lijfarts voor nodig hebben? Zelfs in de tijd waar wij van denken dat iedereen graag zo snel mogelijk ten hemel vaart om het paradijs te betreden-de eerste helft van de achttiende eeuw- blijven de mensen natuurlijk liever tóch nog een jaartje langer op aarde.
Georg verwondert zich over het verschil tussen levende en dode materie. Als arts en wetenschapper aan de universiteit van Jena komt hij tot de conclusie dat alle niet-levende dingen mechanisch zijn; een soort machines. En door die eigenschap blijven ze lange tijd onveranderd en stabiel. Een plant kun je bijna zíen groeien, maar een rotsformatie niet. Zoiets. Een rotsformatie blijft ook veel langer bestaan en bestaat misschien wel eeuwig. Levende dingen (appels op de fruitschaal, muizen in de voorraadschuur, het menselijk lichaam…) veranderen juist snel (té snel) en kunnen tot ontbinding overgaan.
Maar… wanneer gaan ze dan precies tot ontbinding over, en waardoor? Wat verandert er aan een menselijk lichaam zodra het hart stilstaat? En kan Stahl geen manier bedenken om het veranderproces van het lichaam te vertragen, en ontbinding tegen te gaan? Allemaal bijzonder interessante vragen, die de koning van Pruisen ongetwijfeld heeft gesteld tijdens Stahls sollicitatiegesprek. De koning lijdt namelijk aan porfyrie, een nog lang niet begrepen huidziekte. De ziekte komt relatief veel voor bij leden van Europese koningshuizen, door de kleine genenpool waaruit geput wordt bij het in stand houden van diezelfde huizen. Prinsessen, koningen en hertogen trotseren hevige aanvallen van buikpijn, extreme vermoeidheid en psychische verwarring om hun respectievelijke koninkrijken dan wel hertogdommen nog een beetje te kunnen regeren. Zie Wikipedia voor interessante theorieën over de link tussen de ziekte en het bestaan van vampiers. Je kunt je voorstellen dat Friedrich regelmatig denkt dat het ontbindingsproces al begonnen is -de ziekte veroorzaakt namelijk bloedrode urine.
Stahl was een achttiende-eeuwse wetenschapper, die nu gezien wordt als de eerste echte moderne scheikundige. Dat heeft alles te maken met de theorieën die hij ontwikkelde over onzichtbare zaken, zoals gassen. Hij bedacht bijvoorbeeld dat er een onzichtbare stof moet zijn die wél in een levend wezen aanwezig is, maar het lichaam verlaat zodra het hart stilstaat. Die stof zou ervoor zorgen dat het lichaam zich zolang een mens leeft, eigenlijk min of meer als een machine kan gedragen. Deze onzichtbare stof noemde hij anima, wat Latijn is voor ‘ziel’. Bedenk dat in zijn tijd er met een zekere minachting over gassen gedacht werd, en woorden als ‘lucht’, ‘damp’, ‘uitwaseming’ en ‘geest’ rustig door elkaar gebruikt werden. Het Engelse woord gas is trouwens ontleend aan het Nederlandse woord ‘gas’, dat weer teruggaat op de uitspraak van Paracelsus: ‘Wat in de lucht verdwijnt, wordt chaos.’ Zoek Paracelsus ook maar even op.
Een andere onzichtbare stof die Stahl tot in detail heeft beschreven, is flogiston of vuurstof. Stahl beredeneerde na zijn onderzoek aan brandbare stoffen dat er zoiets als een ‘vuurstof’ moest bestaan. Want was het niet zo, dat als je iets in de fik stak (destijds een populaire onderzoeksmethode onder chemici), er zichtbaar een gas aan de materie ontsnapte in de vorm van vuur en rook? Conclusie: in elke brandbare stof bevindt zich flogiston, die vrijkomt zodra de stof in brand wordt gestoken. Rotsformaties bevatten geen flogiston -probeer die maar eens in brand te steken.
De beschrijving die Stahl van zijn gas geeft, werkt hier en daar op de eenentwintigste-eeuwse lachspieren. Als belangrijkste eigenschap vermeldt hij dat de stof totaal onwaarneembaar is voor menselijke zintuigen, maar toch bestaat. Verder is flogiston de oorzaak van kleur, en verliest een brandbaar voorwerp bij verbranding zijn flogiston. Die verandert vervolgens in ijle (en helaas onzichtbare) lucht. Onbrandbare stoffen daarentegen, hebben nooit flogiston gehad. Of zijn het kwijtgeraakt. Sommige stoffen hebben veel flogiston; dit zijn meestal vette en olieachtige stoffen zoals houtskool. Er zijn ook stoffen die helemaal niet kunnen bestáán zonder flogiston: zwavelzuur bijvoorbeeld! Dat is samengesteld uit vitrioolzuur en flogiston, dacht Stahl.
Stahl leefde in een interessante tijd. Wetenschappers kwamen er steeds meer achter dat iets niet zichtbaar hoeft te zijn, om toch te bestaan. Iets kan eenvoudigweg te klein zijn voor het menselijk oog of bevattingsvermogen. Denk aan zoiets gewoons als een molecuul. Of te groot: de bolvorm van de aarde. Aristoteles dacht nog dat hij simpelweg via waarneming kon bewijzen dat palingen en vliegen uit kadavers ontstonden. Ook dacht hij dat muizen uit graan geboren werden. Waar kwamen die muizen anders vandaan als de graanschuren hermetisch op slot zaten?!
Het onzichtbare bestáát. Hoewel dat uiteindelijk niet bleek te gelden voor flogiston, geldt het wel voor een heleboel andere dingen: zuurstof, liefde, vertrouwen, de betekenis van kunst, de tijd… En de oneindigheid van het universum.
Tenslotte (in de categorie ‘Trivia’): in 2002 presenteerde beeldend kunstenaar Wim T. Schippers bij de VPRO onder de titel Flogiston een hilarische wetenschapsshow.