Lopen. De ene voet voor de andere zetten.
Toen ik drie was, was ik Roodkapje. Vanwege de woningnood woonden we met ons gezin bij mijn oma van moederskant, in het achterhuis boven de pannenwinkel. Opa had een loodgietersbedrijf gehad in het dorp, maar was verlamd geraakt door een beroerte, en boezemde mij angst in. Ik wilde naar buiten, de straat uit naar mijn andere oma, die ik liever vond: zíj speelde met me onder tafel, we deden sprookjes. Het jasje van rode wol, dat mijn moeder voor me had gebreid, maakte Roodkapje van me. Ik ging op pad; niet voor het eerst. Mijn moeder had me eerder een zilveren armbandje omgedaan, met mijn naam er op. Dan kon ik aangesproken en thuisgebracht worden, als ik weer aan haar aandacht ontsnapt was.
Het schemerde al toen ik bij oma aankwam. Ik klopte op de voordeur, want ik kon nog niet bij de bel. Oma kwam de trap van het bovenhuis afgestommeld. ‘Waar kom jij zo laat nog vandaag? Weet je moeder wel waar je bent? Je moet gauw weer naar huis, naar bed.’ Toch nam ze me mee naar boven, en gaf ze me in de woonkamer met uitzicht op de boulevard nog een boterham met gebakken bloedworst te eten. Daar, bij oma, zittend aan haar tafel, na mijn wandeling als Roodkapje, keken we samen hoe de zon langzaam onderging. Ik voelde me volwassen.
Niet lang daarna kregen we een eigen huis in een nieuwbouwwijk aan de andere kant van het dorp, en kreeg ik een nieuw zusje. Mijn moeder kreeg het nog drukker. Ik zag haar luiers wassen, ophangen en weer opvouwen. Het nieuwe zusje lag vooral in de wieg te slapen. Ik vond er niets aan, en verlangde naar onze oude straat, waar mijn oma’s woonden. En ik wist precies hoe ik lopen moest om er te komen, dus ik ging op weg. Aan het eind van de nieuwe straat naar links, langs het oude huisje met de kippen buiten, dan de lange Lijnbaanweg waar de mooie huizen stonden die op kastelen leken, en dan, langs de ligusterheg de nóg langere Zeeweg. Ik wist dat ik, als ik maar die heg zou volgen, bij de winkel van oma zou komen, en voelde me volkomen tevreden terwijl ik daar zo liep. Niemand hield me tegen. Ik was vrij.
In harmonie zijn met je omgeving, op het moment dat je daar bent. Dat gevoel heb ik later in mijn leven leren herkennen. Het is een gevoel waardoor je geen behoefte meer hebt aan het denken over straks en later, aan het maken van boodschappenlijstjes, het fantaseren over hoe het ook zou kunnen zijn. Je hebt genoeg aan het heden en wat dáár is. Tijdens een wandeling zie je een boom, zie je hoe de bladeren door de naderende winter aan het verschrompelen zijn, maar juist daardoor hun meest schitterende kleuren vertonen. De hemel is helderblauw en de lucht tintelt van de eerste vrieskou. Onder je voeten verpulveren de bladeren die al gevallen zijn, de pittige geur van bederf stijgt op. Lopen geeft de meeste kans op de vreugde die je dan voelt.
Wetenschappelijk is allang bewezen dat lopen, net als hardlopen, de concentratie endorfines verhoogt in de hersengedeeltes waar emoties en pijn worden aangestuurd. Ook neemt door wandelen de hoeveelheid rustgevende neurotransmitter GABA toe. Zoek op internet naar de voordelen van wandelen, en je wordt bedolven onder de populair-wetenschappelijke websites over dat onderwerp.
Ík denk liever dat mijn vreugde tijdens het lopen komt door de verbondenheid die ik voel met de natuur, de dieren die ik tegenkom, de lucht die ik inadem, de uitzichten die me verrassen na de zoveelste bocht op mijn pad. Alleen als ik loop, ben ik vrij, en voel ik me een menselijk dier, heel mijn lichaam en al mijn zintuigen gebruikend, terwijl Moeder Aarde onvoelbaar langzaam onder mijn voeten haar rondjes draait.